Naar aanleiding van alle ophef onder buurtbewoners, politici, Halsema, Tops/Tromp, over hoe slecht de Amsterdamse binnenstad er voor staat en dat al die DRUGSTOERISTEN al blowend, kotsend, schreeuwend het Amsterdamse WERELDERFGOED “onder de voet lopen” ben ik in mijn archief gedoken en een onderzoek uit 1987 gevonden over diezelfde Amsterdamse binnenstad.
Het rapport: OVER LAST IN DE AMSTERDAMSE BINNENSTAD maakt pijnlijk duidelijk dat de aanpak toen tegen het heroïneprobleem en de raam/autoprostitutie grotendeels gebaseerd was op stigma en vooroordelen met logischerwijs weinig verbeteringen voor het leefklimaat van de binnenstad. En nu 35 jaar later is er nauwelijks iets veranderd en overheersen beeldvorming, gebrek aan historisch inzicht de boventoon in de discussie over de binnenstad.
Sterker nog: Waar toen de buitenlandse heroïneverslaafden in Amsterdam als DRUGSTOERISTEN werden weggezet krijgen nu buitenlandse liefhebbers van een jointje dezelfde titel opgeplakt.
OVER LAST IN DE BINNENSTAD VAN AMSTERDAM
Onderzoeksrapport Adviesburo Drugs (1987, in opdracht van het stadhuis)
Drugstoerisme, straatjunkies, de pillenbrug, heroïneprostituees, straatprostitutie zijn alom gebruikte termen ( tot in de officiële rapportages aan toe) welke echter een verwrongen beeld geeft van wat er zich aan ontwikkelingen afspelen binnen de wereld van prostitutie en drugs. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een beleid gebaseerd op dergelijke verkeerde begrippen niet dat rendement oplevert zoals beoogd. Voor de aankomende toerist is het Centraal Station een onhandig, onzeker makend gebouw hoe verder de weg te vinden in Amsterdam. Op die onzekerheid speelt het gilde van (illegale) hotelrunners in.
Het beperken van de overlast van runners is gebaat bij betere bewegwijzering in het Centraal Station. Het openen van een service-desk voor met name jonge reizigers/bezoekers strekt daarbij tot aanbeveling. Dit is effectiever dan het steeds maar weer nemen van repressieve maatregelen tegen runners.
In de gamble halls dient een strikte afscheiding te komen tussen behendigheidspelletjes en gokkasten. Voor heroïneverslaafden zijn metrostations handige plekken om te gebruiken ( relatief warm en met de vele “blind spots” kan relatief onzichtbaar “geshot” of “gechineest” worden). In plaats van het opjaagbeleid van junks uit de stations is het beter te kiezen voor aanpassingen aan de perrons ( zoals het beperken van die “blind spots”).
De Martelaarsgracht vertoont wat betreft historie, stedelijke functie als ligging ten opzichte van het C.S. opmerkelijk veel overeenkomsten met de kop van de Zeedijk. En dit was ook het geval bij de opkomst in 1972 van heroïne waar beide gebieden dezelfde toeloop aan gebruikers en dealers te verwerken kreeg, met als opvallende constatering van dat in het verdere verloop van dit probleem de verschillen in het leefklimaat tussen beide gebieden steeds groter werd. Deze verschillen verliepen haast evenredig met de verschillen in bestrijding in beide gebieden van het heroïneprobleem. Met als belangrijke constatering van dat ondanks de meer intensieve bestrijding van het heroïneprobleem op de kop van de Zeedijk dit gebied ernstiger in verval raakte dan de Martelaarsgracht.
Amsterdam is de enige stad in de wereld waar het heroïneprobleem zich niet alleen opmerkelijk openlijk maar ook grotendeels afspeelt in de binnenstad (en niet zoals in andere wereldsteden in de arme buitenwijken). Het zijn deze twee bijzonderheden waar Amsterdam haar stigma aan te danken heeft als zou het de drugshoofdstad van de wereld zijn waarbij het slappe, tolerante (gedoog) drugsbeleid van het stadhuis als belangrijkste oorzaak genoemd wordt!
De werkelijkheid is anders en in sommige opzichten juist andersom. Het ontbreken van achterstandswijken, de relatief snelle besluitvormingsstructuur op wijkniveau, de vanaf begin jaren 70 aantal ingrijpende wijzigingen in de mondiale smokkelroutes van heroïne, de gebrekkige opvang van de eerste generatie Surinaamse jongeren, het opjaagbeleid van verslaafden door de Amsterdamse politie/justitie zijn een aantal invloeden dat vanaf 1972 het heroïneprobleem zich in de binnenstad concentreerde.
En wat betreft het openlijke karakter van het heroïneprobleem was dat deels het gevolg van het beleid van inloop/opvangcentra voor verslaafden, van laagdrempelige verslavingszorg, van spuitomruilprojecten, kortom al die voordelen van een pragmatisch drugsbeleid waardoor het heroïneprobleem zichtbaar bleef, maar daardoor beter controleerbaar. En met het gedoogbeleid van het scheiden der drugsmarkten ( met de coffeeshop als belangrijkste uitvoerend orgaan) bleef ook het heroïneprobleem in Amsterdam ( en de rest van het land) relatief klein ( dit in tegenstelling tot menig vergelijkbare stad in de rest van de wereld).
Vanaf 1978 nam in Europa de bruine heroïne uit Afghanistan (in de volksmond Turkse heroïne genoemd) de plaats in van witte heroïne uit Thailand, Birma en Vietnam ( de Gouden Driehoek heroïne). Doordat de Turkse heroïne via allerlei Midden Oosten en Europese smokkelroutes verhandeld werd nam de rol van Amsterdam als belangrijke doorvoerstad van heroïne naar het Europese achterland af. Dit zorgde voor een kettingreactie aan veranderingen zoals het geleidelijk opdrogen van de toestroom van buitenlandse verslaafden naar Amsterdam. Deze en andere afname van het heroïneprobleem werd echter door de Amsterdamse overheid toegedicht aan allerlei lokale maatregelen in het bestrijden van de overlast door verslaafden, het Zeedijkherstelplan, enz.
Het Zeedijkherstelplan heeft voor een groot aantal negatieve bij-effecten gezorgd. Wat betreft het heroïneprobleem verplaatste dit zich naar andere delen van de binnenstad zoals de Nieuwmarkt, achterkant Paleis op de Dam, metrostations om vervolgens op te duiken in de arme, kwetsbare volkswijken van de stad zoals de Bijlmer, Dapperbuurt, enz.
Door de opkomst onder heroïnegebruikers van de polydrugtrend is de straathandel ingrijpend veranderd in de binnenstad.
Wat de politie en de verslavingszorg 20 jaar niet gelukt is, n.l. een concurrerende muur opwerpen tegen de populariteit van heroïne, is door de ontwikkeling van de polydrugtrend wel op gang gekomen.
Prostitutie
Het prostitutieconcept op de Wallen is al jaren achterhaald. Echter wordt van stadhuis tot penoze, van bezoeker tot buurtbewoner de schuld van de neergang op de Wallen grotendeels toegedicht op de aanwezigheid van heroïneverslaafden.
Met onder andere de “Albert Mol, haar van boven” romantische associaties over raamprostitutie is er onvoldoende besef van wat zich daarbinnen aan zorgelijke processen voordoen. De werkomstandigheden zijn voor vele prostituees nogal zorgwekkend.
De term straatprostitutie verhult de fundamentele verschillen tussen peeshotelprostitutie en autoprostitutie.
Doordat de tippelprostitutie vanaf de jaren 60 niet in de verzakelijking/vercommercialisering van de andere vormen van prostitutie paste ( zoals die van raamprostitutie) verdween deze vorm van prostitutie om daarna op te komen als autoprostitutie in de Utrechtsestraat, op de Stadhouderskade, achter het CS, enz. Het stadhuis heeft in die transitie een bijdrage geleverd middels het sluiten van peeshotelletjes en het verbieden van tippelen.
Autoprostitutie is per definitie overlast gevend. Bij autoprostitutie ontbreekt het de prostituee aan voldoende bescherming en sociale controle. Bij autoprostitutie ontbreekt het nauwelijks aan een drempel om in deze werksoort te stappen.
I apologise, I too would like to express the opinion.